woensdag 17 februari 2010
Mijn beginsituatie en leerproces WO-BRILLEN: 1 THEMA: DIEREN VAN DE BOERDERIJ
Mijn beginsituatie en leerproces binnen de 9 bestaansdimensies van WO:
Mijn leerresultaat dat aangeeft wat ik nu kan en weet. (Deskundig worden als leerkracht, inhoudelijk expert zijn)
Voor onderstaande brillen neem ik het voorbeeld: de dieren van de boerderij. Ik ken wel enkele dieren die thuishoren op de boerderij, maar ik ken absoluut niks van verzorging, voeding, stallen,…
Nog een bijkomend probleem is dat ik zelf niet graag dieren aanraak, dat ik dieren niet durf te pakken… Om mij verder te informeren over de dieren van de boerderij, stel ik een actieplan op!
Dit thema heb ik doorheen alle W.O.-brillen willen situeren en bekijken.
Actieplan: Ik vraag aan de docent of mentor, of andere afgestudeerde leerkrachten, medestudenten, welke dieren belangrijk zijn voor kinderen en welke kennis en info ik hierover nodig heb. Ik zoek info op a.d.h.v. internet, ik ontleen boeken in de mediatheek, in de bibliotheek, ik koop mij af en toe een boek waarvan ik denk: “ dat kan ik gebruiken… “ Ik denk bij mezelf, misschien kan ik wel eens naar de kinderboederij gaan met enkele van onze petekinderen (en hun broertjes). Ik ontdek dat ik meer info heb dan ik dacht, en maak ook gebruik van posters, knuffels, foto’s…
Leerplandoelen die ik wil bereiken kan u terugvinden per item.
Daarbovenop denk ik algemeen ook aan:
0.9 Kinderen kunnen nauwkeurig waarnemen met al hun zintuigen, dat houdt in dat ze kunnen: luisteren, zien, voelen, proeven, ruiken.
0.10 Kinderen kunnen vragen stellen waarvan de antwoorden onderzoekbaar zijn of opzoekbaar zijn: Wat is dat? Wat doet het? Hoe groot is het dier? Hoe zwaar is het?...
(Er zijn hier natuurlijk nog meerdere mogelijkheden…)
Ik bekijk de W.O.-brillen en laat me zo leiden om tot de ideale vragen te komen:
De bril van de ruimte:
Waar in de ruimte bevindt zich mijn onderwerp:
• In een stal,
• in een weide,
• een hok.
• Waar kunnen dieren eten?
• Kan ik een hoek in de klas voorzien: stal, weide, hok,..?
• In welk land?
Verwondering – bewondering:
• Hoe ziet een stal eruit?
• Wat vind je van een weide?
• Wat kan je in een weide doen?
• Is het een grote weide?
• Een grote stal?
• Een mooie verzorgde stal?
• Een mooi, ruim, … hok?
Heeft deze ruimte zorg nodig?
• Wat met hygiëne in de stal?
• Wat met de uitwerpselen van de dieren?
• Wat met de voeding van de dieren?
• Ruimt de boer het oude eten op?
• Verluchting?
• Verwarming?
Kan je gebruik maken van sporen, afdrukken, pictogrammen, infoborden die iets vertellen over mijn onderwerp en de plaats waar het onderwerp zich bevindt?
• Pictogrammen van dieren, van de boerderij, van de boer..
• Prentenboeken
• Kranten
• Tijdschriften
• Boeken met daarin info over boerderijdieren – verzorging…
• (echte dieren) Konijn in de klas, kip,…
Leerplandoelen W.O.:
9.5 Kinderen kunnen een ruimte aangenaam en functioneel helpen inrichten, dat houdt in dat ze een ruimte kunnen helpen inrichten zodat deze houvast biedt en ze zich er goed bij voelen. (in de klas: een dierenhoek inrichten)
9.7 Kinderen zien in dat mensen vaak ruimten afbakenen en/of grenzen trekken, dat houdt in dat ze ervaringen opdoen en verwoorden in verband met de afbakening van ruimten (dieren in een weide, in een stal, in een hok..)
De bril van de tijd:
• Leefden er vroeger al boerderijdieren?
• Welke dieren behoren toen tot boerderijdieren?
• Hoe verzorgde men vroeger de dieren?
• Wat aten de boerderijdieren vroeger?
• Waar sliepen deze dieren?
• Was er toen al een dierenarts?
• Wat was de betekenis van dieren vroeger?
• Hoe melkten men vroeger de koe?
• Hoe melkten men vroeger een geit? Werden deze gemolken?
• Werden schapen vroeger ook geschoren?
• Welke boerderijdieren zijn er nu?
• Hoe verzorgt men de dieren nu?
• Wat eten deze dieren nu?
• Waar slapen deze dieren nu?
• Wat indien een dier ziek is?
• Wat is de betekenis van dieren nu?
• Hoe melkt men een koe?
• Hoe melkt men een geit?
• Schapen scheren: nu: hoe?
Leerplandoelen W.O.:
8.12 Kinderen zien in dat mensen, dieren,… evolueren in de tijd, dat houdt in dat ze vaststellen en uiten dat mensen nu andere gewoonten en gebruiken hebben dan vroeger, inzien dat er producten, dingen waren, oplossingen zijn die er vroeger niet waren.
8.15 Kinderen zien in dat er verbanden zijn tussen een historisch verschijnsel en de tijdsomstandigheden, dat houdt in dat ze met voorbeelden kunnen illustreren dat er veel dingen van nu wel of niet hetzelfde zijn als vroeger en kunnen onderzoeken waarom dat zo is.
De bril van de natuur:
• Kan je genieten van een boerderijdier?
• Welk is jouw favoriete boerderijdier?
• Is de koe belangrijk voor de mens?
• Is de kip belangrijk voor de mens?
• Wat is het belang van een schaap?
• Wat vind je van kleine lammetjes?
• Wat vind je van kuikentjes?
• Welk geluid maakt de koe? De kip? Het kuiken? Het schaap? Het lam?...
• Hoe ziet de koe, de kip, het kuiken, het schaap, het lam,… eruit?
• Waar zitten de dieren als het te koud is, regent, te warm is,…?
• Hebben wij deze dieren nodig?
• Waarvoor hebben wij de dieren nodig?
• Wat produceert de koe, de kip, het schaap, …?
• Wat doen we dan weer met het ei, de melk, de wol…
• Het ontstaan van een kuiken? Hoe?
• Het ontstaan van de koe, het schaap, het lam… Hoe komen deze dieren tot leven?
Leerplandoelen W.O.:
7.3 Kinderen ontdekken in hun omgeving een aantal levensgemeenschappen of biotopen, dat houdt in dat ze daarin dieren kunnen herkennen en benoemen.
7.4 Kinderen zien in dat mensen, dieren en planten een grote verscheidenheid in kenmerken vertonen, dat houdt in dat ze ervaren en uiten hoe dieren onderling verschillen in uiterlijk en gedrag, dat ze organismen uit hun omgeving op een eenvoudige wijze kunnen ordenen vanuit de verscheidenheid van kenmerken: dieren.
7.7 Kinderen zien in dat dieren aangepast zijn aan een leefwijze in een bepaald milieu, dat houdt in dat ze bij een dier kunnen aangeven waaruit de aangepastheid blijkt aan hun voeding, aan bescherming/beschutting, aan omgevingsinvloeden.
De bril van de technologie:
• Hoe een koe melken?
• Wat wordt er met de melk gedaan?
• Wat met de eieren?
• Wat met de wol?
• Hoe worden de dieren gevoederd? Gemolken?
• Wat wordt er allemaal van melk gemaakt? Het nut van de voeding voor mensen..
• Wat wordt met de wol gedaan van het schaap?
• Verpakking in de winkel?
• Hoe worden schapen geschoren?
Leerplandoelen W.O.:
6.8 Kinderen zien in dat producten worden gemaakt volgens bepaalde technische principes, dat houdt in dat ze ervaren dat bereidingen worden gemaakt met behulp van ingrediënten.
6.9 Kinderen weten dat mensen steeds nieuwe systemen, instrumenten en producten hebben uitgevonden en zullen uitvinden om hun werk aangenamer, beter, vaardiger… te maken, dat houdt in dat ze ervaren dat vele uitvindingen het leven van mensen ingrijpend hebben gewijzigd (hoe een koe melken: machines…)
6.10 Kinderen zijn zich bewust van de relatieve waarde van technische systemen, dat houdt in dat ze inzien dat techniek handig is, maar indien de techniek stuk is ook niet alles kan oplossen (het melken van een koe met machines = techniek, maar kan ook zijn dat het systeem tijdelijk stuk is, en dat zij de koe kunnen melken met de hand…)
De bril van de maatschappij:
• Zijn er regels en afspraken nodig rond verzorging van boerderijdieren?
• Mag ik zomaar dieren voederen?
• Mag ik dieren in een weide zomaar vrijlaten?
• Wat doe ik met de eieren? Met de melk? Met de wol?
• Mag ik dieren pijn doen?
• Laat ik de dieren zomaar in hun viezigheid staan?
• Worden deze dieren beschermd? Door de boer? Door verenigingen?
Leerplandoelen W.O.:
5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en kunnen zich daaraan houden, dat houdt in dat ze ervaren dat er regels zijn waaraan ieder lid zich moet houden, dat ze het belang ervaren van het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken binnen een groep, ervaren wie een regel overtreedt zich buiten de groep plaatst wat kan leiden tot een vorm van sanctionering.
De bril van de medemens:
• Hoe geniet je van de dieren van de boerderij?
• Wat vind je leuk aan deze dieren?
• Kan ik de boer helpen om deze dieren te verzorgen?
• Welk boerderijdier zou ik willen verzorgen? Hebben?
Leerplandoelen W.O.:
4.1 Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf, dat houdt in dat ze kunnen vaststellen en uiten welke mogelijkheden en beperkingen (motorisch, technisch, lichamelijk…) zij zelf hebben.
4.2 Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden, dat houdt in dat ze geloven in wat ze al kunnen, voor eigen beperkingen een constructieve oplossing kunnen bedenken en hanteren, eigen mogelijkheden, kenmerken, waarderingen durven en willen uitdrukken,…
4.4 Kinderen leven bewust met en genieten van hun lichaam, dat houdt in dat ervaren en uiten dat lichamelijke gewaarwordingen prettige en onprettige gevoelens verschaffen.
4.7 Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen, dat houdt in dat ze hun waardering uiten
4.9 Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken, dat houdt in dat ze regels en afspraken kunnen nakomen.
De bril van de kunst en het muzische:
• Wat vind je van de kip? De koe? Het schaap? Hun baby-dieren? ...
• Hoe ervaar jij de kip? De koe? Het schaap? …
• Welk dier is belangrijk voor je en zou je graag knutselen? (dit met volgende materialen: een plastiek flesje, krantenpapier, verf, kroonkurken, lijm)
• Vrije expressie (schilderen, tekenen, …)
Leerplandoelen W.O.:
3.1 Kinderen zijn gevoelig voor en genieten van de muzische expressie in hun omgeving, dat houdt in dat ze de schoonheid van de natuur opmerken en uiten, genieten van de schoonheid van alledaagse dingen (bloemen, dieren, planten, mensen die lachen, …)
3.2 Kinderen zijn zich bewust van de gevoelens die schoonheidservaringen bij hen oproepen en durven die uiten, dat houdt in dat ze gevoelens van bewondering, verwondering, ontroering, … kunnen herkennen en laten blijken.
3.5 Kinderen houden rekening met verschillende schoonheidsaspecten als ze zelf iets maken of uitdrukken.
De bril van de zingeving:
• Word je blij van de verzorging van dieren?
• Hoe voel jij je op de kinderboerderij?
• Welk dier is jouw favoriet? Waarvoor wil jij zorgen?
• Geeft het jouw een goed gevoel?
• Hoe zorg jij voor een dier: wat houdt de verzorging in? Wat doet jouw dat?
Leerplandoelen W.O.:
2.7 Kinderen zien in dat iedereen zijn leven een stuk in handen neemt, dat houdt in dat ze ervaren, vaststellen en uiten dat het benutten van eigen mogelijkheden een goed gevoel kan geven.
2.8 Kinderen beseffen dat kennis belangrijk is voor mensen, dat houdt in dat ze ervaren dat kennis bezitten een zekere macht geeft over de eigen leefwereld (klok-lezen: wanneer moet de koe eten krijgen, verzorging krijgen…)
2.10 Kinderen denken na over de eigen mogelijkheden en keuzes, dat houdt in dat ze antwoorden zoeken op vragen als: Waar zorg ik voor? Hoe? …
De bril van levensonderhoud:
• Als je zorgt voor boerderijdieren, kan ik dan boer worden?
• Kan ik hiervan mijn beroep maken?
• Wat moet ik doen als boer/verzorger?
• Kan ik melk verkopen? Verhandelen?
• Kan ik wol verkopen? Verhandelen?
• Kan ik de eieren verkopen?
• Is het een leuk beroep?
• Is het een zwaar beroep?
• Moet je hard werken?
• Wat is goed? Niet goed aan boer zijn? Of wat zijn de voor- en nadelen?
Leerplandoelen W.O.:
1.1 Kinderen zien in dat mensen moeten zorgen voor hun dagelijks bestaan, dat houdt in dat ze ervaren, vaststellen en uiten dat zeer veel menselijke activiteiten gericht zijn op het vervullen van materiële en levensnoodzakelijke behoeften (voeding, gezondheid,…)
1.2 Kinderen zien in dat mensen arbeid verrichten om in hun levensonderhoud te voorzien, dat houdt in dat ze mensen goederen kunnen produceren en diensten kunnen verrichten op zeer verschillende plaatsen (thuis, op de boerderij, in de fabriek…)
1.4 Kinderen zijn er zich van bewust dat arbeidsomstandigheden kunnen verschillen, dat houdt in dat ze weten dat bij sommige jobs verschillende werktijden voorkomen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten