donderdag 18 februari 2010

Mijn explorerende grondhouding: hoe ben ik?




Wanneer ik in de meeste gevallen met iets in contact kom, zal ik dit zeker bekijken maar nog vlugger raad vragen of hulp vragen bij mensen die dat item al onderzocht hebben…

Zoals ik reeds eerder verteld heb, ben ik wat terughoudend voor dieren. Dat kan je aan mijn lichaamstaal dan ook duidelijk zien. Ik zal niet zeggen dat ik van een hond volledig bang ben, maar ik kom er gewoon niet aan. Hetzelfde voor poezen, vogels, konijnen,… Iets weerhoud me duidelijk om er niet aan te komen. Andere dingen/materialen/… waarvoor ik niet moet denken: oei, dat kan bijten, krabben, of weet ik wat.., pak ik vrij snel vast, bekijk ik even, probeer het uit. Toch zal ik zeker en vast bij interesse er wel wat meer gaan over opzoeken. Dit bij familie en vrienden, mijn mentor, buren, boeken, internet. Exploreren met kinderen wil ik wel, maar daar het nu nog vrij nieuws is, hou ik me vaak vast aan een lesvoorbereiding. Ik durf wel af te wijken, maar hou me goed voor ogen, dat ik misschien op dingen niet kan antwoorden. Indien ik dan de kans heb om me er op dat moment uit te praten, zal ik het wel opzoeken en op een later moment op die bepaalde vraag terug ingaan.

Mijn leerwens in mijn explorerende grondhouding is dus vooral:
Veel meer leren ontdekken door mijn zintuigen te gebruiken. Meer kijken en testen, gedetailleerder waarnemen. Wat ik nu al wel inzet : opzoeken van basisvragen en het zien van de gewone dingen, het beantwoorden van de basisvragen, maar dat moet nog beter gaan. Dat moet een niveau hoger liggen! Nu is het nog allemaal veel te veel vanuit de boeken en het internet, ik probeer op voorhand wel dingen uit, maar dat kan beter!

Nog een leerwens is zeker en vast: meer durf ontwikkelen om dieren aan te raken, zodat ik iets zinvol en interessant kan vertellen en laten zien aan en over bepaalde huisdieren..

Actieplan: Ik ga meer moeten kijken naar wat kinderen leuk vinden en leren daar op door te gaan. Zeker en vast: nog meer zelf exploreren en ontdekken i.p.v. internet / boeken. Mezelf evalueren in bepaalde opdrachten: wat ik kan al? Wat kan ik nog niet? Wat doe ik al? Wat doe ik niet? Hoe kan ik mezelf hierin sturen?

woensdag 17 februari 2010

Mijn deskundigheid binnen de 9 bestaansdimensies:

Hallo,

Door mijn ijverigheid in één bepaald onderwerp, heb ik natuurlijk al 1 thema nl. de boerderijdieren uitgewerkt in alle W.O.-brillen.

Ik voorzie ook nog mijn leerwensen in verschillende onderwerpen doorheen de verschillende brillen.

Dit volgt later!

gr.
Ann

Mijn beginsituatie en leerproces WO-BRILLEN: 1 THEMA: DIEREN VAN DE BOERDERIJ



Mijn beginsituatie en leerproces binnen de 9 bestaansdimensies van WO:
Mijn leerresultaat dat aangeeft wat ik nu kan en weet. (Deskundig worden als leerkracht, inhoudelijk expert zijn)

Voor onderstaande brillen neem ik het voorbeeld: de dieren van de boerderij. Ik ken wel enkele dieren die thuishoren op de boerderij, maar ik ken absoluut niks van verzorging, voeding, stallen,…
Nog een bijkomend probleem is dat ik zelf niet graag dieren aanraak, dat ik dieren niet durf te pakken… Om mij verder te informeren over de dieren van de boerderij, stel ik een actieplan op!
Dit thema heb ik doorheen alle W.O.-brillen willen situeren en bekijken.

Actieplan: Ik vraag aan de docent of mentor, of andere afgestudeerde leerkrachten, medestudenten, welke dieren belangrijk zijn voor kinderen en welke kennis en info ik hierover nodig heb. Ik zoek info op a.d.h.v. internet, ik ontleen boeken in de mediatheek, in de bibliotheek, ik koop mij af en toe een boek waarvan ik denk: “ dat kan ik gebruiken… “ Ik denk bij mezelf, misschien kan ik wel eens naar de kinderboederij gaan met enkele van onze petekinderen (en hun broertjes). Ik ontdek dat ik meer info heb dan ik dacht, en maak ook gebruik van posters, knuffels, foto’s…


Leerplandoelen die ik wil bereiken kan u terugvinden per item.

Daarbovenop denk ik algemeen ook aan:
0.9 Kinderen kunnen nauwkeurig waarnemen met al hun zintuigen, dat houdt in dat ze kunnen: luisteren, zien, voelen, proeven, ruiken.
0.10 Kinderen kunnen vragen stellen waarvan de antwoorden onderzoekbaar zijn of opzoekbaar zijn: Wat is dat? Wat doet het? Hoe groot is het dier? Hoe zwaar is het?...

(Er zijn hier natuurlijk nog meerdere mogelijkheden…)

Ik bekijk de W.O.-brillen en laat me zo leiden om tot de ideale vragen te komen:

De bril van de ruimte:
Waar in de ruimte bevindt zich mijn onderwerp:
• In een stal,
• in een weide,
• een hok.
• Waar kunnen dieren eten?
• Kan ik een hoek in de klas voorzien: stal, weide, hok,..?
• In welk land?

Verwondering – bewondering:
• Hoe ziet een stal eruit?
• Wat vind je van een weide?
• Wat kan je in een weide doen?
• Is het een grote weide?
• Een grote stal?
• Een mooie verzorgde stal?
• Een mooi, ruim, … hok?

Heeft deze ruimte zorg nodig?
• Wat met hygiëne in de stal?
• Wat met de uitwerpselen van de dieren?
• Wat met de voeding van de dieren?
• Ruimt de boer het oude eten op?
• Verluchting?
• Verwarming?

Kan je gebruik maken van sporen, afdrukken, pictogrammen, infoborden die iets vertellen over mijn onderwerp en de plaats waar het onderwerp zich bevindt?
• Pictogrammen van dieren, van de boerderij, van de boer..
• Prentenboeken
• Kranten
• Tijdschriften
• Boeken met daarin info over boerderijdieren – verzorging…
• (echte dieren) Konijn in de klas, kip,…

Leerplandoelen W.O.:
9.5 Kinderen kunnen een ruimte aangenaam en functioneel helpen inrichten, dat houdt in dat ze een ruimte kunnen helpen inrichten zodat deze houvast biedt en ze zich er goed bij voelen. (in de klas: een dierenhoek inrichten)
9.7 Kinderen zien in dat mensen vaak ruimten afbakenen en/of grenzen trekken, dat houdt in dat ze ervaringen opdoen en verwoorden in verband met de afbakening van ruimten (dieren in een weide, in een stal, in een hok..)


De bril van de tijd:
• Leefden er vroeger al boerderijdieren?
• Welke dieren behoren toen tot boerderijdieren?
• Hoe verzorgde men vroeger de dieren?
• Wat aten de boerderijdieren vroeger?
• Waar sliepen deze dieren?
• Was er toen al een dierenarts?
• Wat was de betekenis van dieren vroeger?
• Hoe melkten men vroeger de koe?
• Hoe melkten men vroeger een geit? Werden deze gemolken?
• Werden schapen vroeger ook geschoren?

• Welke boerderijdieren zijn er nu?
• Hoe verzorgt men de dieren nu?
• Wat eten deze dieren nu?
• Waar slapen deze dieren nu?
• Wat indien een dier ziek is?
• Wat is de betekenis van dieren nu?
• Hoe melkt men een koe?
• Hoe melkt men een geit?
• Schapen scheren: nu: hoe?

Leerplandoelen W.O.:
8.12 Kinderen zien in dat mensen, dieren,… evolueren in de tijd, dat houdt in dat ze vaststellen en uiten dat mensen nu andere gewoonten en gebruiken hebben dan vroeger, inzien dat er producten, dingen waren, oplossingen zijn die er vroeger niet waren.
8.15 Kinderen zien in dat er verbanden zijn tussen een historisch verschijnsel en de tijdsomstandigheden, dat houdt in dat ze met voorbeelden kunnen illustreren dat er veel dingen van nu wel of niet hetzelfde zijn als vroeger en kunnen onderzoeken waarom dat zo is.


De bril van de natuur:
• Kan je genieten van een boerderijdier?
• Welk is jouw favoriete boerderijdier?
• Is de koe belangrijk voor de mens?
• Is de kip belangrijk voor de mens?
• Wat is het belang van een schaap?
• Wat vind je van kleine lammetjes?
• Wat vind je van kuikentjes?
• Welk geluid maakt de koe? De kip? Het kuiken? Het schaap? Het lam?...
• Hoe ziet de koe, de kip, het kuiken, het schaap, het lam,… eruit?
• Waar zitten de dieren als het te koud is, regent, te warm is,…?
• Hebben wij deze dieren nodig?
• Waarvoor hebben wij de dieren nodig?
• Wat produceert de koe, de kip, het schaap, …?
• Wat doen we dan weer met het ei, de melk, de wol…
• Het ontstaan van een kuiken? Hoe?
• Het ontstaan van de koe, het schaap, het lam… Hoe komen deze dieren tot leven?

Leerplandoelen W.O.:
7.3 Kinderen ontdekken in hun omgeving een aantal levensgemeenschappen of biotopen, dat houdt in dat ze daarin dieren kunnen herkennen en benoemen.
7.4 Kinderen zien in dat mensen, dieren en planten een grote verscheidenheid in kenmerken vertonen, dat houdt in dat ze ervaren en uiten hoe dieren onderling verschillen in uiterlijk en gedrag, dat ze organismen uit hun omgeving op een eenvoudige wijze kunnen ordenen vanuit de verscheidenheid van kenmerken: dieren.
7.7 Kinderen zien in dat dieren aangepast zijn aan een leefwijze in een bepaald milieu, dat houdt in dat ze bij een dier kunnen aangeven waaruit de aangepastheid blijkt aan hun voeding, aan bescherming/beschutting, aan omgevingsinvloeden.

De bril van de technologie:
• Hoe een koe melken?
• Wat wordt er met de melk gedaan?
• Wat met de eieren?
• Wat met de wol?
• Hoe worden de dieren gevoederd? Gemolken?
• Wat wordt er allemaal van melk gemaakt? Het nut van de voeding voor mensen..
• Wat wordt met de wol gedaan van het schaap?
• Verpakking in de winkel?
• Hoe worden schapen geschoren?

Leerplandoelen W.O.:
6.8 Kinderen zien in dat producten worden gemaakt volgens bepaalde technische principes, dat houdt in dat ze ervaren dat bereidingen worden gemaakt met behulp van ingrediënten.
6.9 Kinderen weten dat mensen steeds nieuwe systemen, instrumenten en producten hebben uitgevonden en zullen uitvinden om hun werk aangenamer, beter, vaardiger… te maken, dat houdt in dat ze ervaren dat vele uitvindingen het leven van mensen ingrijpend hebben gewijzigd (hoe een koe melken: machines…)
6.10 Kinderen zijn zich bewust van de relatieve waarde van technische systemen, dat houdt in dat ze inzien dat techniek handig is, maar indien de techniek stuk is ook niet alles kan oplossen (het melken van een koe met machines = techniek, maar kan ook zijn dat het systeem tijdelijk stuk is, en dat zij de koe kunnen melken met de hand…)

De bril van de maatschappij:
• Zijn er regels en afspraken nodig rond verzorging van boerderijdieren?
• Mag ik zomaar dieren voederen?
• Mag ik dieren in een weide zomaar vrijlaten?
• Wat doe ik met de eieren? Met de melk? Met de wol?
• Mag ik dieren pijn doen?
• Laat ik de dieren zomaar in hun viezigheid staan?
• Worden deze dieren beschermd? Door de boer? Door verenigingen?

Leerplandoelen W.O.:
5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en kunnen zich daaraan houden, dat houdt in dat ze ervaren dat er regels zijn waaraan ieder lid zich moet houden, dat ze het belang ervaren van het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken binnen een groep, ervaren wie een regel overtreedt zich buiten de groep plaatst wat kan leiden tot een vorm van sanctionering.


De bril van de medemens:
• Hoe geniet je van de dieren van de boerderij?
• Wat vind je leuk aan deze dieren?
• Kan ik de boer helpen om deze dieren te verzorgen?
• Welk boerderijdier zou ik willen verzorgen? Hebben?

Leerplandoelen W.O.:
4.1 Kinderen ontwikkelen een gedifferentieerd beeld van zichzelf, dat houdt in dat ze kunnen vaststellen en uiten welke mogelijkheden en beperkingen (motorisch, technisch, lichamelijk…) zij zelf hebben.
4.2 Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden, dat houdt in dat ze geloven in wat ze al kunnen, voor eigen beperkingen een constructieve oplossing kunnen bedenken en hanteren, eigen mogelijkheden, kenmerken, waarderingen durven en willen uitdrukken,…
4.4 Kinderen leven bewust met en genieten van hun lichaam, dat houdt in dat ervaren en uiten dat lichamelijke gewaarwordingen prettige en onprettige gevoelens verschaffen.
4.7 Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen, dat houdt in dat ze hun waardering uiten
4.9 Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken, dat houdt in dat ze regels en afspraken kunnen nakomen.

De bril van de kunst en het muzische:
• Wat vind je van de kip? De koe? Het schaap? Hun baby-dieren? ...
• Hoe ervaar jij de kip? De koe? Het schaap? …
• Welk dier is belangrijk voor je en zou je graag knutselen? (dit met volgende materialen: een plastiek flesje, krantenpapier, verf, kroonkurken, lijm)
• Vrije expressie (schilderen, tekenen, …)

Leerplandoelen W.O.:
3.1 Kinderen zijn gevoelig voor en genieten van de muzische expressie in hun omgeving, dat houdt in dat ze de schoonheid van de natuur opmerken en uiten, genieten van de schoonheid van alledaagse dingen (bloemen, dieren, planten, mensen die lachen, …)
3.2 Kinderen zijn zich bewust van de gevoelens die schoonheidservaringen bij hen oproepen en durven die uiten, dat houdt in dat ze gevoelens van bewondering, verwondering, ontroering, … kunnen herkennen en laten blijken.
3.5 Kinderen houden rekening met verschillende schoonheidsaspecten als ze zelf iets maken of uitdrukken.


De bril van de zingeving:
• Word je blij van de verzorging van dieren?
• Hoe voel jij je op de kinderboerderij?
• Welk dier is jouw favoriet? Waarvoor wil jij zorgen?
• Geeft het jouw een goed gevoel?
• Hoe zorg jij voor een dier: wat houdt de verzorging in? Wat doet jouw dat?

Leerplandoelen W.O.:
2.7 Kinderen zien in dat iedereen zijn leven een stuk in handen neemt, dat houdt in dat ze ervaren, vaststellen en uiten dat het benutten van eigen mogelijkheden een goed gevoel kan geven.
2.8 Kinderen beseffen dat kennis belangrijk is voor mensen, dat houdt in dat ze ervaren dat kennis bezitten een zekere macht geeft over de eigen leefwereld (klok-lezen: wanneer moet de koe eten krijgen, verzorging krijgen…)
2.10 Kinderen denken na over de eigen mogelijkheden en keuzes, dat houdt in dat ze antwoorden zoeken op vragen als: Waar zorg ik voor? Hoe? …



De bril van levensonderhoud:
• Als je zorgt voor boerderijdieren, kan ik dan boer worden?
• Kan ik hiervan mijn beroep maken?
• Wat moet ik doen als boer/verzorger?
• Kan ik melk verkopen? Verhandelen?
• Kan ik wol verkopen? Verhandelen?
• Kan ik de eieren verkopen?
• Is het een leuk beroep?
• Is het een zwaar beroep?
• Moet je hard werken?
• Wat is goed? Niet goed aan boer zijn? Of wat zijn de voor- en nadelen?

Leerplandoelen W.O.:
1.1 Kinderen zien in dat mensen moeten zorgen voor hun dagelijks bestaan, dat houdt in dat ze ervaren, vaststellen en uiten dat zeer veel menselijke activiteiten gericht zijn op het vervullen van materiële en levensnoodzakelijke behoeften (voeding, gezondheid,…)
1.2 Kinderen zien in dat mensen arbeid verrichten om in hun levensonderhoud te voorzien, dat houdt in dat ze mensen goederen kunnen produceren en diensten kunnen verrichten op zeer verschillende plaatsen (thuis, op de boerderij, in de fabriek…)
1.4 Kinderen zijn er zich van bewust dat arbeidsomstandigheden kunnen verschillen, dat houdt in dat ze weten dat bij sommige jobs verschillende werktijden voorkomen.

1. MIJN GROEI EN STAND VAN ZAKEN BINNEN MIJN EXPLORERENDE GRONDHOUDING:

Mijn beginsituatie: ik:

Vaststelling:
Vroeger als kind exploreerde ik graag op de boerderij van mijn ouders/grootouders. Alles wat bewoog had ik gezien, liep ik achterna en moest ik dat eens vasthouden. Tot op een bepaald moment: moest ik wat doen, waardoor ik nu nooit of nooit nog een dier aangeraakt heb.

Toch ben ik nog vaak nieuwsgierig naar nieuwe voorwerpen en stel me meestal vragen rond bepaalde voorwerpen/dingen…
Ik wil ook wel weten wat kinderen interesseert en probeer dan ook zoveel mogelijk vanuit hun te ontdekken en mij daarop baseren.


Mijn concrete leerwensen:
Eerst en vooral zelf dingen op mijn niveau ontdekken. Dit door mijn zintuigen te gebruiken, het betasten van voorwerpen, het bekijken van voorwerpen, ruiken, proeven, eventueel luisteren naar geluiden vanuit de omgeving. Mijn durf naar het aanraken van dieren en beestjes weer opwekken.

Actieplan:
Voorwerpen of dieren of dingen die mij prikkelen zal ik vanuit mijn zintuigen actiever gaan waarnemen. Ik wil niet alleen mijn zintuigen gebruiken om tot exploreren te komen, ik wil daar ook
mezelf in vraag voor stellen.

Dit onder andere door onderstaande vragen:
• Wat ken ik hiervan?
• Wat ken ik niet?
• Wat weet ik hiervan?
• Wat weet ik niet?
• Wat hoort allemaal onder wereldoriëntatie? Wat niet?
• Hoe voel ik mij in dit onderdeel?
• Hoe ga ik om met W.O.?
• Hoe breng ik “ een opdracht binnen W.O. “ over aan kleuters?
• Wat is mijn interesse, mijn doel, mijn houding, mijn durf…?
• Waar kan ik terecht om info te verkrijgen?
• Waar kan ik terecht om zelf te leren?
• Waar kan ik terecht om zelf te exploreren?
• Wat interesseert kleuters? Hoe zet ik me hiervoor in?
• Hoever moet ik zelf kennis opdoen om tot een bepaalde uitdaging te komen?
• …

Hoe zet ik dus mijn explorerende grondhouding in?
Wanneer ik binnen een thema het vak W.O. wil aanbieden of voor mezelf wat wil ontdekken, ga ik automatisch starten met opzoekwerk. Ik moet dus zelf genoeg info hebben om er wat van te leren en om de info/leerproces te kunnen doorgeven aan anderen (aan kleuters).
Ik moet voorbereid zijn op allerlei mogelijke vragen die vanuit een kind kunnen komen. Zelfs dan nog, moet ik durven toegeven dat ik niet altijd een antwoord heb, maar indien het echt belangrijk is wil verder opzoeken of samen ontdekken wat het antwoord kan zijn.

Ik zoek dus allerlei info op over een onderwerp: in boeken, op internet, bij familie en vrienden, leerkrachten, medestudenten…

Ik noteer voor mezelf vragen:
• Waarover gaat dit onderwerp?
• Met wat heeft dit allemaal te maken?
• Wat wil ik hiervan weten?
• Wat zou een kleuter willen weten?
• Wat zou een kleuter willen doen, proberen, exploreren…?

Materiaal zoeken die mijn onderwerp nog meer uitdagend maken:
• Wat bied ik aan?
• Wat is handig?
• Wat is nuttig?
• Wat zet aan tot handelen?
• Wat is overbodig?

Ik test het op voorhand uit! Door zelf te handelen, te kijken, te voelen, te ruiken, te proeven, kom je weer op andere dingen die een beleving of een waarneming weer wat boeiender maken.

Ik probeer alvast verwondering, bewondering, respect, enthousiasme,… uit te lokken tijdens het exploreren, want hiermee hoop ik natuurlijk op een nog meer verhoogde interactie tussen de kleuters en mezelf, tussen kleuters onderling..

Enkele deelaspecten van mijn explorerende grondhouding zijn: een rijk aanbod van materialen, vragen stellen, aanzetten tot.., en vooral mee onderzoeken. Dit onder andere door de volgende zin: “ Vraag het aan je materiaal zelf! “ Met andere woorden: door te testen, te betasten, te voelen, te kijken,… ontdek je veel meer!

De kleuters hebben er meer aan door te doen, te handelen, dan dat ik zou zeggen: Wel Fientje, dit is nu een appel. Appels zijn lekker, dit staat hier op men blad. Door te appel te laten proeven, te bekijken, te laten ruiken aan die appel (en nog zoveel meer…) heeft een kind veel meer zin om wat bij te leren, om mee te doen, zelfs zonder dat zij eigenlijk beseffen dat zij aan het leren zijn.
In ieder geval, dan zie je dat de kleuters geboeid blijven, dat ze werkelijk met de activiteit bezig zijn, dit vaak door iets in vraag te stellen. Op die manier zet je hun weer tot denken en handelen, tot ontdekken…

Wat moet ik nog leren? Wat ga je aanpakken?
Eerst en vooral moet ik nog veel leren! In iedere opdracht ga ik leren door terug te blikken op dat moment, door mezelf vragen te stellen..

Concreet nu op de vraag: wat moet ik nog leren:
• Hoeveel materiaal bied je in bepaalde activiteiten aan?
• Welk materiaal bied je aan?
• Hoeveel vragen stel je over bepaalde voorwerpen, attributen..?
• Wat is mijn aandeel in een activiteit?
• Waar stopt mijn aandeel in een activiteit?
• Wat moeten de kleuters doen? Wat is hun taak?
• Wat is gevaarlijk om kleuters mee te laten handelen: mesjes,…?
• Welke doelen wil in concreet benaderen, bereiken?
• Wat is belangrijk om mijn doelen te bereiken?
• Hoe pak ik een activiteit aan? Hoe bouw ik een activiteit op?
• Wanneer stopt een activiteit?

Mijn aanpak:
• Veel oefenen.
• Mezelf informeren over mogelijk W.O.-momenten/opdrachten.
• Activiteiten op papier zetten.
• Nadenken over activiteiten.
• Nadenken over de doelen die ik wil bereiken.
• Spinwoorden maken.
• Mezelf vragen stellen en noteren die ik kan hanteren tijdens een activiteit.
• Mezelf het volgende voor ogen houden:
o Vraag het aan de boeken!
o Vraag het aan infobronnen = internet.
o Vraag het aan medestudenten, leerkrachten, vrienden en familie,…
• Kijken naar de W.O.-brillen.